© Stine Sampers

Freek Vielen

Leestijd 5 — 8 minuten

Grow a pair

Kan kunstkritiek meer zijn dan de mening van een professioneel recensent? In een nieuwe maandelijkse column laten theatermaker Freek Vielen (De Nwe Tijd) en curator/schrijver Lara Staal afwisselend hun licht schijnen op een topic dat hen bezighoudt. Vandaag: Freek over de keuze van de Nederlandse cabaretier Lebbis om geen critici meer uit te nodigen voor zijn shows. 

De bekende Nederlandse cabaretier Lebbis werd in de Volkskrant geïnterviewd over de merkwaardige uitnodiging die hij had rondgestuurd voor de première van zijn nieuwe show. Hij schreef dat hij eigenlijk geen behoefte meer had aan recensies. Natuurlijk mochten recensenten wel komen, maar iets schrijven over zijn show hoefde wat hem betreft echt niet. Na dertig jaar spelen en maken was hij wel een beetje klaar met het beoordeeld worden, zo schreef hij.

In haar maandelijkse column reageerde Herien Wensink, recensent en hoofd theater van de Volkskrant, op dat interview.

Twee citaten:

‘Een recensie heeft nieuwswaarde: de lezers van de krant worden op de hoogte gesteld van het ontstaan (en de kwaliteit) van een nieuw kunstwerk. Lebbis zijn ‘behoefte’ eraan is dan ook irrelevant […] Het is natuurlijk gek dat een artikel over jou niet voor jou is bedoeld, maar de recensie, sorry, is er voor lezers die willen weten ‘wie en wat er speelt’ (en waar, en hoe).’

‘Tot slot: als je ervoor kiest om op te treden, om kunst te maken, dan kies je er automatisch ook voor om te worden beoordeeld. Je maakt immers werk voor een publiek, en dat publiek heeft een mening.’

De essentiële woorden in deze citaten zijn volgens mij ‘beoordelen’, ‘mening’ en ‘kwaliteit’. De verhouding tussen een beoordeling en een mening is een lastige. Een rechter zegt niet ‘ik vind dit een moord’, een leraar niet ‘ik vind dit een 9,5 op 10’. Ze beoordelen de zaken als zodanig en zijn op die beoordeling aan te spreken. Een recensent is dat niet. Die kan zich nauwelijks anders verdedigen dan met ‘dat is nu eenmaal mijn mening’.

Het kan natuurlijk zo zijn dat Wensink een of ander raster heeft waarmee zij wel degelijk voorstellingen objectief en controleerbaar kan inschalen, maar die kans lijkt me eerder klein. Toch zegt Wensink dat ze het publiek op de hoogte wil stellen van het bestaan van het stuk en, tussen haakjes, ook van de kwaliteit. Alsof die kwaliteit dan toch ineens iets universeels is. Iets kenbaar. Iets meetbaar.

“Die sterren, met al hun schijn van precisie en objectiviteit informeren mij als lezer helemaal niet, sterker nog: op zijn slechtst misleiden ze me zelfs.”

Ik geloof daar niet in, en dat is ook direct mijn hoofdbezwaar tegen sterren boven recensies. Ik weet dat ik ze moet lezen als ‘deze recensent vond het drie sterren waard’, maar als ik zelf recensies lees plaatsen mijn hersenen de besproken voorstelling automatisch en direct in de categorie van het aantal sterren. Dat is misschien mijn gebrek als lezer, maar het lukt me niet om mezelf aan die reflex te onttrekken.

Terwijl als ik dan zelf in de zaal zit bij een voorstellingen die onder sterren bedolven is, ik even vaak wel als niet de minuten aftel tot ik weer naar huis mag gaan. Net zoals het voorkomt dat ik juist erg geniet van voorstellingen die in de kranten maar twee sterren werden toebedeeld. (Dat laatste komt overigens een stuk minder voor, maar dat komt vooral omdat ik bijna niet ga kijken naar voorstellingen die minder sterren krijgen, omdat ik ergens in mijn hoofd die voorstelling al heb opgeslagen als ‘niet zo goed, hoorde ik’.)

Met andere woorden: die sterren, met al hun schijn van precisie en objectiviteit informeren mij als lezer helemaal niet, sterker nog: op zijn slechtst misleiden ze me zelfs.

Ik droom daarom al een tijdje van een wereld waarin alle sterren boven recensies vervangen worden door een poging van de recensent om te bedenken aan wiens leven de voorstelling iets zou kunnen toevoegen. ‘Voor iedereen die houdt van verstilde poëzie’, zou er dan kunnen staan. Of: ‘voor mensen die graag onbekommerd lachen’’, of ‘voor wie vier avonden per week in het theater zit en nu graag eens echt wat anders zou willen zien’, of: ‘enkel voor de diehardfans’ of zelfs: ‘voor mijn broer –het spijt me, alsjeblieft; bel me terug’.  Dat zou mij als recensie-lezer al een stuk beter informeren dan het aantal bollen of sterren.

(Waarbij, toegegeven, ik als theatermaker, ook dan waarschijnlijk een stuk liever ‘dit moet iedereen zien!’ lees dan ‘enkel genietbaar voor hele trotse ouders van de direct betrokkene’ of zelfs ‘dit is voor niemand leuk.’)

Ik kan me eigenlijk wel goed voorstellen dat een succesvol cabaretier als Lebbis na dertig jaar programma’s maken, zegt: ik heb mijn publiek, dat publiek weet waarom ze naar hier komen, ik weet waarom ik maak wat ik maak, we zijn samen gelukkig dus waarom zou ik dan nog van een professionele kijker, iemand met wellicht een heel andere smaak, een heel andere verwachting van wat een avond in het theater moet zijn, te horen krijgen wat ik goed en fout doe?

Wensink zegt: het publiek heeft nu eenmaal een mening, dus theatermaker – deal er maar mee. Grow a pair. Maar Lebbis heeft toch nooit gezegd dat hij niet geïnteresseerd zou zijn in de mening van zijn publiek? Het is pas als iemand uit dat publiek zijn mening in een dagblad gaat schrijven met een oplage van 250.000 exemplaren om in een paar honderd woorden tussen haakjes de kwaliteit vast te stellen dat hij zegt dat dat voor hem niet hoeft.

“Een goede voorstelling vraagt om een antwoord. Niet om een uitleg, niet om een beoordeling, maar om een antwoord. En als maker vraag ik daar ook om.”

En eerlijk gezegd probeer ik me als maker eigenlijk juist zoveel mogelijk af te sluiten van de meningen van het publiek. Me er tegen te wapenen zelfs. Natuurlijk zijn er momenten dat ik als een alcoholist zonder geld in het café bij iedereen die me lief is bedel om hun eerlijke mening, en natuurlijk googel ik mijn naam wel eens, of kijk ik op Twitter of er wellicht iemand iets over mij zegt (wat nooit zo is), maar dat lijken me toch eerder momenten van een destructief en onzeker ego dan een normaal onderdeel van een gezonde kunstenaarspraktijk. Voor elke mening is er iemand die het tegenovergestelde vindt, dus grow a pair en stop met zo onverzadigbaar hengelen naar bevestiging fluister ik dan tegen mezelf.

Maar als ik dan niet geïnteresseerd ben in de mening van een recensent, waarom lees ik ze dan toch zo vaak? En waarom hoop ik elke keer weer dat er mensen met verstand van het vak en liefde voor het vak naar mijn werk komen kijken om het te bespreken? Sterker nog: waarom heb ik ja gezegd op de vraag van Etcetera of ik niet om de maand iets zou willen schrijven over een voorstelling die ik gezien heb?

Omdat een recensie volgens mij idealiter niet gebruikt wordt om een mening of een oordeel te geven. In het beste geval, en dat gebeurt gelukkig hier en daar, geeft een recensie op basis van een goede analyse een mogelijke interpretatie. Dat zijn in ieder geval mijn lievelingsrecensies: een mogelijke lezing van hetgeen er in een stuk aan gedachten, beelden, teksten en tekens bij elkaar is gebracht. En ik hou van theater dat ik als toeschouwer moet interpreteren. En ik hou van het lezen van interpretaties. Omdat ik door het lezen van een analyse en interpretatie andere dingen kan zien in het stuk. Meer dingen kan zien.

Een goede voorstelling vraagt om een antwoord. Niet om een uitleg, niet om een beoordeling, maar om een antwoord. En als maker vraag ik daar ook om. En naast het melden van de wie, wat, wanneer en hoe lijkt een recensie mij de plek bij uitstek om te pogen dat antwoord te formuleren. Daarom heb ik ja gezegd op de vraag van Etcetera. Niet omdat ik graag stukken wil beoordelen, of omdat ik mijn mening zo nodig wil spuien, maar omdat ik mezelf wil uitdagen om mijn persoonlijke interpretaties van de stukken die ik zie zo goed mogelijk te onderbouwen en onder woorden te brengen. Ik hoop dat daar behoefte aan is – bij lezers én makers.

Krijg je graag ons magazine in jouw brievenbus?
Abonneer je dan hier.

column
Leestijd 5 — 8 minuten

#159

15.12.2019

14.03.2020

Freek Vielen

Freek Vielen(Utrecht, 1985) is samen met Rebekka de Wit en Suzanne Grotenhuis artistiek leider van het Antwerpse theatergezelschap De Nwe Tijd. Hij studeerde in 2007 af aan de opleiding Woordkunst in Antwerpen en is aan die opleiding nu verbonden als docent.