Eenzaam

portret Rebekka De Wit

‘En wat is het dan exact dat u eenzaam maakt?’

Het was een vraag die een schrijfster werd gesteld in een zaterdagkrant. Haar antwoord heb ik niet geregistreerd, misschien zelfs niet gelezen, want ik betrok de vraag meteen op mezelf en raakte geïrriteerd. Als ik exact wist wat mij eenzaam maakt, dan was ik niet meer eenzaam. Dan kon ik mijn vinger erop leggen en zeggen: dit, dus. En dan is er de ander, die uitroept: mij ook, mij ook! En vervolgens zegt dat voor die specifieke eenzaamheid een woord bestaat in een Polynesische taal.

In de dagen daarna begon ik te noteren, zodat, mocht ik worden geïnterviewd en iemand exact wil weten wat me eenzaam maakt, ik tenminste wat te zeggen zou hebben. Ik stelde me een lezer voor, u dus, die al lezend begint te glunderen en denkt, dit dus.

Bijvoorbeeld. Dat een familielid beweert dat die film écht iets voor jou is, maar dat hij werkelijk helemaal niks voor jou blijkt te zijn, waardoor er iets begint te desintegreren in je.

Wanneer iemand een anekdote voor de derde keer vertelt, en wel op exact dezelfde manier, zodat bij de derde keer blijkt dat je eigenlijk al die tijd een testpubliek was in plaats van een gesprekspartner.

Het plaatje van een witte familie op de verpakking van een opblaaskrokodil. De moeder heeft drie kinderen, maar geen moederlichaam, en zelfs de kinderen lijken gebotoxt. Linksom of rechtsom zijn leugens altijd eenzaam makend, voor alle partijen. Mijn broer zei daarover ooit dat het niet de selfscankassa’s zijn die ons eenzaam maken, maar het feit dat we op weg naar de supermarkt al vijfduizend leugens op billboards en schermen hebben gezien, nog voor we onze eerste koffie ophebben, en dat er vervolgens niemand is om – om met Rilke te spreken – te hoeden over die eenzaamheid.

Degene die de opblaaskrokodil had meegenomen naar het huis in Italië gaf me haar boek en zei: misschien is dit wel iets voor jou. Ik durfde het niet open te doen, omdat ik vermoedde dat het weer helemaal niks voor me zou zijn. ‘En dan vooral deze pagina’, zei ze.

Bovenaan stond dit: ‘Ik probeer me voor te stellen hoe het zou zijn om door het leven te gaan zonder de namen van de planten en dieren om me heen te kennen. Door wie ik ben en wat ik doe, kan ik niet weten hoe dat is, maar ik denk dat het een beetje eng en desoriënterend zou zijn – alsof je verdwaald bent in een vreemde stad waar je de straatnaamborden niet kunt lezen.’

Ik glunderde en dacht: dit, dus.

In die nacht – ik lag wakker – luisterde ik nog een paar afleveringen van This American life, en eentje ging over de vermeende summer of love waarin we ons zouden bevinden. Iedereen had zich in New York wel degelijk geprepareerd voor veel seks (de waxsalons hadden het nog nooit zo druk gehad, de condooms waren overal uitverkocht en de restaurants hadden maandenlange wachtlijsten), maar na tientallen interviews bleek dat eigenlijk niemand ‘in the bone zone’, zoals het in die podcast werd genoemd, was terechtgekomen. Mensen waren wel met elkaar mee naar huis gegaan, maar eenmaal thuis wilden de meeste mensen liever kletsen en knuffelen. Misschien had iedereen daar wel gelijk in. Is het risico op eenzaamheid tijdens seks groter dan tijdens een omhelzing.

De opblaaskrokodil ging die vakantie stuk, wat iedereen had verwacht. We kochten in de supermarkt – nog voor we onze eerste koffie ophadden – een opblaasscootertje dat voor het avondeten al gerepareerd moest worden met ducttape. Eenzaam is het woord niet, dacht ik, maar wat dan wel?

Link naar de column.