Kapitaal

portret Rebekka De Wit

Ik heb mezelf weleens horen zeggen, op het moment dat twee baby’s voor mijn neus iets van elkaar afpakten, ‘dat Marx waarschijnlijk niet heel goed had opgelet’. Ik bedoelde dat kinderen – die we toch beschouwen als wezens die de waarheid zeggen, met hun woorden of hun gedrag – zo bewezen dat we uiteindelijk veel te gevoelig zijn voor bezit, wil ‘het communisme’ werken.

Dat spelde ik natuurlijk niet zo uit, want uit hoe mensen lachend reageerden op die Marx-opmerking, begrepen ze volgens mij wat ik bedoelde, hoewel ik me eigenlijk niet kan voorstellen dat ook maar iemand die lachte om die opmerking Het kapitaal gelezen heeft. Ik al helemaal niet. Ik heb het twee keer mee­genomen op vakantie, trekkend met de rugzak. De tweede keer heb ik het bij thuiskomst gewogen, het was een hard-cover die 840 gram woog. En elke keer als ik het boek zie staan in de boekenkast, moet ik denken aan de pijn die ik had tijdens het wandelen en aan de jongen met wie ik een berghut deelde. Toen hij zag dat ik Het kapitaal bij me had, hield hij niet meer op met te spreken over hoe verkeerd hij begrepen is. Hij had het over Marx, maar ik denk dat hij zichzelf bedoelde.

Ik denk trouwens wel dat ik Marx verkeerd begrepen heb. Ik heb in ieder geval spijt van mijn opmerkingen. Ze blijken ook niet waar te zijn. Mijn dochter probeert de laatste tijd haar eten te delen, maar ze snapt niet hoe ze dat moet doen. Ze geeft me dan een stukje van haar rijstwafel, dat ik probeer aan te pakken, maar ze laat niet los, alsof ze de consequentie van het geven niet wil aanvaarden.

Ik ga haar helpen om te snappen wat delen is. Niet tegen beter weten in, niet terwijl ik eigenlijk denk dat de mens uiteindelijk niet gemaakt is om te delen, maar omdat ik geloof dat de dingen kapotgaan door er bezit van te nemen. Zij en ik maken dat dagelijks mee, maar we leren zo slecht.

Zo speel ik weleens muziek voor haar. ‘Spelen’ is een groot woord: ik haal een lang, smal karton met gaatjes erin door een klein draaiorgeltje, daar komt dan iets melancholisch uit. Mijn dochter grijpt vervolgens naar dat smalle stuk karton, alsof ze die muziek daarmee zou kunnen bezitten. Het kartonnetje is ondertussen kapot en nu is er geen muziek meer. Ook is er een blauwe lampion die op haar kamer aan het plafond hangt. Elke avond wil ze hem aanraken, bezitten, consumeren. Ook de lampion is inmiddels kapot.

De bellen die ik voor haar blaas, wil ze bezitten en gaan kapot, de bloemen die ze ziet, het buurjongetje, mijn telefoon, mijn geliefde gaat soms kapot omdat ik hem wil bezitten.

Ik denk niet dat wij ooit zullen leren om de dingen niet te willen bezitten. Ik weet eigenlijk niet of ik überhaupt wel een les heb geleerd. Dat zeggen mensen weleens na iets heel vervelends. ‘Het was een goede les.’ Dat het tenminste allemaal niet voor niks is geweest, terwijl zoveel dingen voor niks zijn.

Op een reclameposter in het station zag ik een rode vrouw zwaaien met een rode vlag met gele sterren erop. Ik denk dat het reclamebureau in de vergadering daarover zei: ‘Het moet een zweem van communisme hebben.’ ‘ER ZIT EEN FREELANCER IN IEDEREEN’, was de tekst die heel groot op die poster stond. Wie dat heeft ontworpen, heeft Het kapitaal ook niet gelezen, dat was wel duidelijk. Ergens was ik gerustgesteld. In de optocht van mensen die Marx verkeerd begrepen hebben, stond ik tenminste niet helemaal achteraan.

Link naar de column.