Pechstrook

portret Rebekka De Wit

‘We moeten ons weer durven verbinden met pijn en lijden, en die tot bron van betekenis maken’, zei een schrijver ­tegen me.

We zaten in een vergaderzaaltje, er lag een opnameapparaatje tussen ons in. Ik knikte.

Toen ik later bij een familielid op bezoek ging die net geopereerd was aan de tumoren in haar hoofd, herhaalde ik dat niet. Het was laat, ik zat aan haar bed in het ziekenhuis. Haar kinderen, twee en vier, lagen thuis te slapen, en ze was zwanger van een derde.

Op haar nachtkastje lagen folders die ze had gekregen van het ziekenhuis. Eentje om haar voor te lichten over pruiken, eentje om haar te helpen met haar gedachten. Toen ze in slaap viel, begon ik ze te lezen. Het waren interviews met mensen die waren genezen. Eerst vond ik dat belachelijk, maar ik had ook geen denderend alternatief. Je gaat natuurlijk geen foto van een dode in zo’n folder zetten. Iedereen weet wel hoe een dood iemand eruitziet.

Ze had al eens eerder kanker gehad, die was nu terug. Of eigenlijk was hij nooit weggeweest. Nu had ze chronisch kanker, ze kon er best oud mee worden, zeiden de dokters.

Vlak voor ze in slaap viel, zei ze iets wat mij de hele nacht wakker hield. Dat ze niet wist of ze ooit nog terug zou ­keren. Terugkeren waarnaar, vroeg ik me af. Naar de metaforische snelweg waar ze ooit op reed?

Voordat ik naar het ziekenhuis ging, keek ik nog even in mijn boekenkast in de hoop dat er iets stond om haar te geven. Tot mijn verbijstering vond ik niks dat geschikt was. Er waren zelfs geen zinnen die in mij opkwamen. Althans, die waren er wel, maar die besloegen slechts één onderdeel van het spectrum en niet alles tegelijkertijd en daar ging het juist om. Hoe dit alles, ­tegelijkertijd.

Ik had dan maar aambeienzalf meegenomen en wollen sokken. Goede wollen wandelsokken.

Het was zo schamel. Ik bedoel, ik was blij dat ik bij haar was, maar ik had werkelijk geen enkele tekst meegebracht.

Het leek me zo eenzaam, dat je, naast de pijn en liefde voor je ongeboren baby, ook nog eens het gevoel hebt dat je op de pechtstrook staat en denkt dat de wereld op de snelweg rijdt en alle boeken in alle kasten lijken te gaan over het beschrijven van die snelweg.

Maar wat is het leven dan, vroeg ik me af, als dit – waar zij was, dicht bij zowat alles, intens geluk, ontroostbaarheid, angst, liefde – niet ‘erin’ is. Als dit niet de kern was, de ‘weg van de ganse aarde’, hetgeen ons verbindt met onze voorouders, wat dan wel?

Een paar dagen later was ik in een winkel waar ze fast fashion verkopen (nu klinkt het alsof dat een afdeling van die winkel was, de fast fashion-afdeling, het was natuurlijk het hele verdienmodel), en daar stond op het prijskaartje van een glitterpak ‘join life’. Er hing een grote poster boven waarop een mooie vrouw het pak aanhad en met champagne aan het dansen was. Ik kreeg zin om weer naar het ziekenhuis te gaan en het foldertje te lezen met de pruiken.

Naast mijn familielid lag iemand met darmkanker, die in een soort po in het bed zijn behoefte deed, waardoor het voortdurend stonk op haar kamer. Als ik binnenkwam, zei hij altijd sorry en ik dat het oké was. Het was natuurlijk niet oké, het stonk, maar het was ook het leven, en daar wilde ik graag schuilen, zodat die enge vrouw met het glitterpak in de winkel me niet zou verleiden om naar een of ander feestje te gaan om vervolgens te beweren dat dat het leven is.

Link naar de column.