Schermen

portret Rebekka De Wit

Laatst stond iemand voor me aan de ­kassa die ik zeker weten kende, maar ik wist niet waarvan. Een oude buurvrouw? Pas na heel lang staren en haar stem te horen wist ik het. Het was een actrice die in een soap speelde waar ik als kind elke dag naar keek. Het was ­Helen Helmink! Ze had in die soap ­altijd een schort aan en werd uiteindelijk gewurgd om redenen die me niet helemaal duidelijk waren. De meeste dingen waren mij niet duidelijk in die soap, maar ik onthield ze wel.

Ik geneerde me aan die kassa. Ik dacht dat Helen Helmink deel had ­uitgemaakt van mijn leven. Dat had ze natuurlijk ook. Ik had gewoon nooit deel uitgemaakt van haar leven en dat werd aan die kassa, waar zij een pot ­augurken in promotie op de band had staan, nogal duidelijk.

‘Uitingen kunnen niet zonder context’, zegt Maggie Nelson in haar nieuwe boek On freedom. Ze zegt vervolgens dat het aan ons is om onderscheid te blijven maken tussen een scène op straat waarin iemand een hoer wordt genoemd, en dezelfde scène in een kunstwerk.

Het is inderdaad aan ons om onderscheid te blijven maken, alleen zijn we daar zo slecht in. Om precies te blijven kijken. Al zeker in dit tijdsgewricht. Ik geloof dat we ondertussen meer naar schermen kijken dan naar de wereld. Ook dat is context, en eentje waaraan je je nauwelijks kunt onttrekken.

Ik weet het natuurlijk allemaal niet zeker, maar in mijn geval is het waar. Meer scherm dan werkelijkheid. En op dat scherm kun je van alles zien. Series over de liefde, documentaires over ­klimaatverandering, debatten over ­cancelcultuur. Er zijn zelfs meerdere schermen. Een tv, een laptop, een iPad, een telefoon en een smartwatch. De consequentie van al die schermen, met een buffet aan mogelijkheden, is dat ik een kijkconsument ben geworden. Te veel opscheppen en niks echt eten, met niks echt tevreden zijn, omdat je denkt dat er ergens anders nog wel iets beters te halen valt.

Dus als de Russisch-Britse tv-regisseur Peter Pomerantsev zegt dat de ­informatieoorlog erop gericht is democratieën te ondermijnen, dan geloof ik dat het buffet daar ook onderdeel van is, hoewel Poetin niet de baas is van ­Netflix. Mijn manier van kijken ondermijnt de democratie, en die manier van ­kijken ontstaat door hoe dingen worden aan­geboden en gemaakt.

Met een aandachtsspanne van een fruitvlieg kun je wel tegen het publiek roepen dat context ertoe doet, maar als we leven in een wereld waarin we gebombardeerd worden met pogingen om juist het tegendeel te bewerkstelligen – beelden zonder context in onze feed pleuren om onze schaarse aandacht te krijgen, met burgers die een kijkconditie hebben van likmevestje – dan heeft een discussie over context niet zoveel zin.

Dat maakt het zo onvergeeflijk allemaal. Het nepnieuws, de algoritmes. We verliezen het vermogen om concentratie op te brengen voor context. Dat heeft niet alleen met deze tijd te maken, maar ook met het feit dat context na verloop van tijd sowieso vervaagt. Ik wist heel goed dat Helen Helmink in Goede tijden, slechte tijden een fictieve figuur was. Ik had nota bene een video met een kijkje achter de schermen en ik zag hoe ze zich omkleedde tot ­Helen. En toch. ­Uitingen kunnen misschien niet zonder context, maar die verdwijnt uiteindelijk hoe dan ook.

Nelson wilde met haar essay een ­antwoord geven op de vraag wat mag. Volgens mij mag alles, mag je iemand in een kunstwerk een hoer noemen, maar moeten makers zich rekenschap geven van het feit dat de context verdwijnt. En wat wil je dan de wereld in helpen?

Link naar de column.