Standards

portret Rebekka De Wit

Mijn dochter wil het liefst dat ik alles zing. Als ik tegen haar zeg wat er op haar broodje zit, zegt ze: ‘Zingen!’ Als ik een boekje voorlees, zegt ze het ook. Het is alsof ze me de hele dag lijkt te willen zeggen: als je ook kunt zingen, waarom zou je dan in godsnaam nog praten? Dat is een legitieme vraag en ik ben erachter gekomen waarom we niet alles zingen: omdat het dodelijk vermoeiend is. Als we alleen zijn doe ik het. Dan zing ik mijn vragen, de teksten uit de boekjes die ik lees en zing ik ook dat ik even ‘ga ophouden met zingen’.

Als ik weer eens aan zo’n zing-episode begin, en ik in het wilde weg zing dat ‘we eerst even naar de winkel gaan’, dan wordt het hoe dan ook, na een paar tonen, iets dat ik ken. Poesje mauw. Slaap kindje slaap. Het zal waarschijnlijk iets zijn waar improvisatiemuzikanten veel last van hebben, dat ze vroeg of laat hoe dan ook in de een of andere jazz-stan­dard terechtkomen. Hoe kom je daar voorbij, en hoeveel mensen lukt dat, vraag ik me af. En ook: zou het ook voor gedachten gelden? Zouden we in ons hoofd een repertoire aan standards hebben waar we vroeg of laat bij uitkomen als we niet oppassen of niet het talent bezitten er voorbij te raken?

‘Mensen veranderen gewoon niet van gedachten, daar ben ik wel achter.’ Iemand zei het tegen me in de context van het veelgehoorde verwijt aan het adres van kunstenaars, namelijk dat ze preken voor eigen parochie.

Het was lang stil voordat ze die uitspraak deed, en ik was benieuwd wat ze allemaal had zien voorbijkomen voor ze tot die uitspraak kwam. Een gesprek met haar vader? Haar buren? Omgekeerd ben ik benieuwd of ik weleens – gewoon op een terras in de zon – in ­iemands hoofd voorafga aan een conclusie, en wat voor conclusie dat dan zou zijn.

Ik dacht aan de liedjes die ik zing voor mijn dochter en dat het mij niet lukt om van liedjes te veranderen, of er voorbij te komen, zelfs als ik enorm m’n best doe. Misschien zijn gedachten ook niet het goede woord. Ik bedoel, misschien kunnen mensen wel van gedachten veranderen, maar is de zwaartekracht van de geschiedenis te groot om die gedachteverandering te laten beklijven. Van geheugen kun je volgens mij niet veranderen. Van geschiedenis ook niet. Die blijft, zoals een hart in een verdrietig lichaam, koppig doorkloppen.

Zo bezien zijn we misschien veroordeeld tot onze gedachten, omdat wat we ook proberen, we voordat we het weten met onze tonen alweer diep in iets zitten wat onze voorouders onophoudelijk voor ons zongen.

Haar uitspraak maakte me in ieder geval somber, maar dat doen de meeste uitspraken de laatste tijd. Het heeft te maken met het feit dat ik in alles een antwoord probeer te lezen op de vraag wanneer de oorlog afgelopen zal zijn, een vraag die ik in de jaren 90 aan mijn ouders stelde, later aan historici, en nu niet meer hardop. Als niemand van gedachten verandert, ooit, dan nooit. Alleen kunnen we ons dat niet veroorloven. Dan houdt de oorlog niet op.

‘Misschien,’ zei ze later, ‘zijn er mensen die niet zoveel gedachten hebben, dus als er eentje opdoemt, klampen ze zich daaraan vast als een kind aan een moeder. Het lijkt me makkelijk om van gedachten te veranderen als je ze op overschot hebt.’

Ook uit die opmerking probeerde ik op te maken wanneer de oorlog afgelopen zal zijn, maar ik kwam er niet uit.

Link naar de column.