Trepverter

portret Rebekka De Wit

Er zijn zoveel dingen die je niet kunt zeggen. Of beter: niet zegt. Als je bijvoorbeeld net naar de wc bent geweest in een restaurant, kun je niet tegen ­degene na jou zeggen dat de stank die uit jouw wc-hokje komt er al was toen jij de wc betrad. Dat wil je wel. Je wilt tegen die vrouw na je zeggen: ik was het niet! Ook al ben je het natuurlijk geregeld wél, en wat maakt het uit.

In mijn geval: dat ik een groot ­bewonderaar ben van de vrouw die na me kwam in dat restaurant. Een politica met een moreel kompas en een groot doorzettingsvermogen. Het lukte me niet om in het korte tijdsbestek dat we elkaar kruisten beide dingen te zeggen: ‘Ik bewonder u enorm en ik was het niet.’ Zij staat net bekend voor haar vermogen om verantwoordelijkheid te ­nemen. Als ik me dan ging distantiëren van de stank in de wc, zou dat geen ­goede indruk maken. Zij had zich nooit van de stank in de politiek gedistan­tieerd. Ik zei dus maar niks en besloot haar een brief te schrijven, wat ik tot op heden nog niet gedaan heb.

Om wraak te nemen op mijn lafheid zei ik tegen iemand in de trein, nadat-ie klaar was met bellen, dat er een stukje van het een of ander tussen z’n tanden zat. Ik bood hem mijn flos aan, waarvan hij gretig gebruikmaakte. Ik zat in de trein op weg naar een tv-studio voor de opname van een boekenprogramma. Ik ging daar live iets schrijven en de andere schrijvers gingen praten over hun nieuwe boeken. Een van hen was een schrijver aan wie ik al vijf keer ben voorgesteld, maar die me nog steeds niet herkent.

Na de uitzending stonden we met de redactie in een soort backstagekamertje rond een tafel met mandarijnen en ­Milky Ways. De schrijver was iets belangrijks aan het zeggen over fascisme en Belgische collaboratie en zijn stemvolume leek te willen uitdrukken dat ­iedereen moest meeluisteren. Mijn taxi stond klaar, dus eigenlijk moest ik zeggen ‘alles goed en wel met het fascisme, maar ik ga er nu vandoor’, maar dat deed ik niet. Ik wachtte totdat hij een zin had afgerond, alleen leek er werkelijk geen eind aan die zin te komen, en toen het lang geanticipeerde einde kwam, ging het ook nog over zo’n tragisch voorval, dat ik weer niet kon zeggen: ‘Oké, nou, doei iedereen.’

De productieleider trok me uiteindelijk mee. Zij had een headset op, dus zij had natuurlijk makkelijk praten. Of makkelijk handelen.

In het Jiddisch is er een woord voor alle briljante antwoorden die je te binnen vallen als je wegloopt van een feestje, een huis uit, een trap af. Trepverter. De dingen die je te binnen vallen op de trap. Mijn leven bestaat voor een groot deel uit die trap aflopen en denken: o ja, dit had ik moeten zeggen.

Sommige mensen hebben dat ­helemaal niet en claimen dat ze ‘zeggen waar het op staat’. Wat ik daar zo wonderlijk aan vind, is dat ze dat blijkbaar weten. Waar het op staat. Het klinkt alsof je taal een wapenschild is, en dat het niet de bedoeling is dat een ontmoeting dat aan het wankelen brengt. Stond het maar ergens op, denk ik weleens. Ik probeer het weleens, trouwens, doen alsof het ergens op staat en zo’n toon aanslaan. Daar heb ik dan achteraf meestal spijt van. Maar ook dat kan ik dan niet zeggen. En dan sta ik weer op die trap.

Link naar de column.