Update

portret Rebekka De Wit

De oudste broer van mijn moeder klaagt geregeld over het feit dat ‘je tegenwoordig niks meer mag zeggen’. Hij was ook de man die, toen zijn zusje ernstig ziek werd, een kaart stuurde met een lelie met daaronder de woorden Ver weg en toch dichtbij. Hij was op de Canarische Eilanden en wilde laten weten dat hij aan haar dacht. En hoewel je zou denken dat ik op dat moment iets beters te doen had dan de kaarten van mijn familie te beoordelen, gaf ik die van hem toch de oorkonde van meest abominabele kaart. Hij was namelijk ver weg en helemaal niet dichtbij, en dat veranderde niet door op een kaart te zetten dat hij heus wel dichtbij was.

De reden dat ik daar vaak aan moet denken als hij klaagt ‘dat je tegenwoordig niks meer mag zeggen’, is dat hij de taal die hij toen (ik spreek over twintig jaar geleden) tot zijn beschikking had helemaal niet gebruikte om iets te zeggen.

Natuurlijk was hij sprakeloos, maar ook daarna heb ik hem nooit kunnen betrappen op het onderste uit de kan halen wat het gebruik van de taal betreft. Hij laat dat werk met een gerust hart aan Hallmark over, en juist daarom irriteert het me zo dat uitgerekend hij klaagt over het ‘inperken van de taal’.

Hij had altijd al een ingeperkte taal, dus als hij een beetje moeite zou doen om uit dat perkje te komen, zou hij zien dat er heel veel nieuwe taal bij komt. Veel meer dan er verdwijnt, gok ik.

Laatst had ik een discussie met hem, waarin hij zei dat hij ‘tot slaaf gemaakte’ zo omslachtig vindt. (Hij zei geloof ik dat hij ‘meteen jeuk krijgt’ als hij dat leest.) Ik zei dat ik het prachtig vind, en dat ik weinig woorden ken die juist zo kernachtig zijn. Die erin slagen zoveel geschiedenis uit te dragen met zo weinig letters. Ooit heb ik geld van hem geleend, waar hij inflatiecorrectie op berekende. Dat woord heeft meer tekens dan ‘tot slaaf gemaakt’.

Ik weet niet wie dit begrip bedacht heeft, maar ik ben blij dat ik me nu preciezer kan uitdrukken. Dat ik de geschiedenis preciezer kan uitdrukken.

Mijn oom en ik zijn zo tegengesteld. Als er een nieuwe technologische ontwikkeling is, ben ik de laatste om die te omarmen. Ik vind het nogal vermoeiend. Dat ik dan weer iets nieuws moet gaan kopen, een nieuw systeem leren, een nieuwe interface begrijpen, terwijl we toch gewoon alles al hadden. Mijn oom heeft het omgekeerde. Hij is de eerste om een nieuwe update op zijn telefoon te installeren, maar als het aankomt op een update van zijn manier van denken, zijn taalgebruik, begint hij te zuchten en zegt hij dat het toch goed is zoals het was.

Elke keer als we elkaar zien, wil hij samen even huilen om het verlies van zijn zusje, mijn moeder. Hij heeft uiteindelijk veel van haar behandeling betaald en al zijn airmiles aan haar gegeven, zodat ze gratis overal heen kon vliegen. Hij is geen klootzak. Ook niet tot klootzak gemaakt (hoewel ik nu wel wat mensen kan bedenken die in die categorie vallen). Hij is de oudste broer van mijn moeder, die in de aanval op de taal die hij spreekt zijn eigen ondergang ziet.

De laatste keer dat we elkaar zagen, was twee jaar geleden. Toen probeerde ik duidelijk te maken dat ook op het denken soms een beetje inflatiecorrectie moet worden toegepast, maar ik kwam niet uit mijn woorden. Hij viel in slaap op zijn tuinstoel en terwijl hij sliep, zocht ik naar een nieuw woord voor ondergang.