Reconstructie van een erfenis

Het was februari 2015 en we waren met Heimat aan het toeren, toen ik van Lucas Vandervost een sms kreeg. Hij vroeg of ik, Suzanne Grotenhuis en Rebekka de Wit eens zouden kunnen afspreken binnenkort. Hij wilde over de toekomst spreken, over hoe hij dat zag en over hoe wij dat zagen.

Drie weken daarvoor had iemand mij ook al gevraagd hoe ik mijn toekomst zag, een vraag die me een maand daarvoor ook al eens was gesteld door nog iemand anders. Ik antwoordde aan iedereen dat ik geen haast had, dat ook zonder toekomstplannen alles al snel genoeg ging.

We spraken af op een vrijdagmiddag. Het was 6 februari, ‘s avonds moesten we Heimat spelen in de Arenberg. Het was al bijna donker toen we de repetitieruimte van deTijd binnenstapten.
Lucas nam het woord en zei dat hij ging stoppen. Dat was het eerste wat hij zei. Niet omdat hij moe was, niet omdat hij artistiek opgebrand was – integendeel – maar omdat hij vond dat het voor ons tijd was om het huis over te nemen. Hij merkte dat de programmatoren die hem dertig jaar lang hadden gesteund één voor één op pensioen gingen en dat hij onvoldoende het vertrouwen kon winnen van nieuwe programmatoren. Jullie hebben dat vertrouwen wel, zei hij.  Hij zei dat ze komend seizoen alleen dankzij ons voldoende speelplekken haalden. En dat – als dat de situatie was – daar consequenties aan moesten zitten.

Ik schrok, dacht aan de voorstellingen die ik van deTijd had gezien en waarvan ik zoveel had gehouden. Ik hield van zoveel theater niet, maar ik hield van ‘Omdat het niet anders kan’, ‘City-trip’ en ‘Voor het leven’, om er maar drie te noemen Ik hield van de acteurs van deTijd, van de onderwerpen, van de zoektocht.  Ik dacht aan alle voorstellingen die Lucas nu niet zou gaan maken. Ik dacht ook aan Dracula, een voorstelling die ik alleen maar heb geschreven omdat Lucas me dat vroeg en na elke tekst die ik af had, zei dat ik zo door moest gaan.

“Je wilt dan misschien een beetje doorgaan?”, vroegen we. “Eén voorstelling per seizoen regisseren? Samen met ons een nieuwe Tijd vormgeven?”.
“Nee,” zei hij. “Ik heb het idee dat de verandering radicaal moet zijn. Ik moet stoppen. Jullie moeten beginnen. Anders verandert er niets.” Hij keek ons aan.  “Als jullie willen, is het huis dus vanaf komend seizoen van jullie.

 

Het was inmiddels zes uur en we liepen naar De Arenberg, om half zeven zou het eten daar klaar staan. Die avond zat ik achterin de zaal en voor het eerst had ik het gevoel dat we de voorstelling aan het ontgroeien waren. Dat de voorstelling gemaakt was door twintigers, maar inmiddels gespeeld werd door jonge dertigers. Dertigers die inmiddels met andere vragen en antwoorden zaten. Na de voorstelling fietste ik naar huis, 14 kilometer buiten Antwerpen.

Ik dacht aan Heimat 2, de opvolger die we gaan maken rond die nieuwe vragen en antwoorden. Ik dacht aan het dossier dat ik daarvoor aan het schrijven was, waarin ik vertelde dat er na een Heimat 2 ook een Heimat 3, 4 en 5 gemaakt moest worden. Ik dacht aan de plannen voor de kindervoorstellingen waarmee ik al een tijdje rondliep. Ik dacht aan So it goes, een voorstelling die ik kon maken omdat er daar binnen een werking ruimte voor was. Een voorstelling waarvoor ik geen projectsubsidie zou durven aanvragen, omdat het in mijn ogen geen ‘project’ betrof maar een product, een voorstelling –  die gemaakt en getoond moest worden. Ik dacht aan Antwerpen, waar ik al sinds ik er twaalf jaar geleden kwam wonen een plek mis waar schrijvers en wetenschappers, artiesten en intellectuelen met elkaar in gesprek gaan. Een plek zoals de Balie in Amsterdam. Ik dacht aan de Opkras Kuiten, salonachtige zondagmiddagen die ik, Rebekka en Maud Vanhauwaert organiseerde en waar we mee stopten omdat het zonder werking praktisch onhaalbaar leek.

Wil ik het? Vroeg ik aan mezelf. Ja, ik wil dit wel. Een eigen huis. Met z’n drieën.

*

Het was begin april, er waren plannen gekomen, ideeën bedacht, contacten met mogelijke partners gelegd. We werden gefeliciteerd, aangesproken. We keken elkaar af en toe aan om te zien of we nog samen waren en we schrokken omdat dat zo vaak niet het geval was.

Rebekka schreef aan een voorstelling voor Productiehuis Rotterdam en ondertussen aan de laatste loodjes van haar debuutroman. Ze was in de war omdat ze het echt had gemeend dat ze met het Moppenboek haar laatste voorstelling had gemaakt. Nu liep ze rond met dromen voor een huis, waarin ze elke maand opnieuw op het podium zou gaan staan. Met elke maand een nieuwe tekst.

Suus was aan het spelen met Onroerend Goed en schreef aan iets wat een nieuwe monoloog moest worden. Of een film. Of een theaterstuk. (Het wordt waarschijnlijk alle drie). Ikzelf was in Amsterdam en schreef voor Orkater aan mijn eerste kinderstuk.

*

Het was eind april en Rebekka nam twee dagen vrij van het schrijven aan haar boek. We boekten een ticket naar Londen, waar Suus een maand moest spelen. Toen we aankwamen zat Suus in een binnentuin op ons te wachten. We aten English breakfast. Vier uur later zaten we er nog en aten we English lunch. Uiteindelijk stonden we op liepen door een park. Veel meer gebeurde er niet. Behalve dan dat ik het zeker wist – het is met deze mensen of het is niet.

Verschillend in onze talenten, maar gezamenlijk in ons verlangen om met taal iets teweeg te brengen. Een combinatie van intuïtie, hart en hoofd; een combinatie van speler, schrijver en maker. Zowel voor elk van ons als individu, als met ons drieën in één huis. Zoals verschillende strofes van één gedicht verschillen, om uiteindelijk gezamenlijk iets te  zeggen.

We dronken pints en te dure cocktails, liepen langs de Thames, aten hamburgers en vroegen ons af: als we de naam veranderen en Lucas stopt wat is het dan eigenlijk dat we erven?

*

We erven een huis. Een huis dat is opgebouwd rond de artistieke ambacht en filosofie van Lucas Vandervost. Wij zijn alle drie opgegroeid in die filosofie, die van mensen op een podium autonome sprekers probeert te maken. Tien jaar geleden zaten wij bij hem in de klas en leerde wij van hem het vak. Zoals hij dat zelf leerde van Dora van der Groen. Wij zijn er trots op dat we in die traditie mogen verder denken. Dat we het levend mogen houden door het te gebruiken, aan te passen, toe te passen – door er mee te spelen.

We erven ook een huis waarin ervaren mensen werken. Waarin de afgelopen dertig jaar Vlaams gemeenschapsgeld is geïnvesteerd in goed en duurzaam materiaal. Wij vinden het belangrijk dat al die expertise en materiële waarde niet hoeft te worden weggegooid, maar dat het beschikbaar wordt gesteld aan een volgende generatie theatermakers.

Wat we niet (kunnen) erven is de stijl, de inhoud en de vorm van deTijd. We erven niet Lucas zijn manier van toepassing van de filosofie. Die toepassing  wordt bepaald door zijn smaak, zijn levensloop  Dat valt niet te erven, enkel te imiteren. Iets wat wij niet kunnen en waarin wij geen ambitie hebben.

*

Hoe gaan jullie je verhouden tot het werk van Lucas, werd er gevraagd. Niet, dacht ik.

We gaan proberen ons zo radicaal mogelijk te verhouden tot onszelf. Tot onze ideeën, ons publiek en onze wereld. Ik heb geen ambitie om de oude Tijd te eren noch om me daartegen af te zetten.

Sowieso heb ik nooit echt begrepen waarom voor een bepaalde generatie ‘je afzetten’ zonder meer een deugd lijkt te zijn.  Je kan je alleen afzetten tegen gedwongen banden. Ouders, traditie, religie, een speelstijl desnoods. Of actueler: de klimaat- of kredietcrisis. Maar als je opgroeit in een wereld zonder wortels, staat losscheuren van een huis niet hoog op je prioriteitenlijst. We zweven allang. We zijn op toevallige plekken geboren en we kunnen even betekenisloos besluiten ergens anders te aarden. We zijn het zelf, die op de deuren moesten kloppen waar we binnen wilden. En we klopten daar niet aan omdat we die plekken wilden veranderen of bezetten, maar omdat daar iets gebeurde wat we waardevol vonden. En als we dat niet meer waardevol vonden, of als we dachten dat het ons zou beknotten, was er niemand die ons tegenhield om weer weg te gaan. Aan nooduitgangen en alternatieven geen gebrek.  Zowel voor onszelf als voor de instituten.

Dieper graven. Ergens blijven. Ergens voor staan. Een keuze maken, dat is het avontuur dat we willen beleven.

 

*

We delen met Lucas een filosofie, maar niet zijn vorm of inhoud. Hoe zou dat ook kunnen? Inhoud en vorm komen voort uit je smaak en biografie. Lucas was 10 ten tijde van de studentenopstand in Parijs, toen wij 10 waren was Ajax net wereldkampioen geworden, de Oslo-akkoorden getekend. Onze kindertijd eindigde op elf september 2001, Lucas beleefde zijn twintiger jaren in de tijd van Thatcher en Reagan. Verwantschap, maar ook verschillen te over.

In 2007 maakte ik mijn afstudeervoorstelling onder begeleiding van Lucas. Het ging over kijken. Komt dat zien, bij wijze van waarnemen heette de voorstelling (waarbij –zo herinner ik me nu – ik het eerste gedeelte van de titel had bedacht, hij het tweede). We toonden schilderijen, lazen teksten voor uit boeken en teksten die we zelf hadden geschreven en steeds opnieuw zeiden we: ‘Visie: (VanDale) wijze van waarnemen’.

Niet de filosofie zal verschillen, maar de visie. Niet de analyse, maar het perspectief.

De wijze van waarnemen. Het is het verschil tussen langs een verlaten plek lopen en denken aan wat is geweest of denken aan wat daar zou kunnen gebeuren. Ruïne of braakliggend terrein. Terugblikken of vooruitblikken.

“Ik weet er te weinig van” was voor Lucas de conclusie van Rebekka haar gelijknamige monoloog. Voor Rebekka is het de beginzin. Dracula eindigde met de zinnen “waar gaat het over? het gaat over”. Heimat  begint met een scene waarin een achtjarig meisje tot diezelfde conclusie komt, waarna de rest van de voorstelling daarop probeert door te denken.

En eigenlijk cirkelden al zijn voorstellingen de laatste drie seizoen rond dezelfde vraag:

“Heeft het zin gehad?”

Dat is een vraag die wij niet kunnen stellen. Wij moeten eerst hetgeen nog maken waar we later de zin van in vraag kunnen stellen. Wat we wel kunnen zeggen is dat we daar ongelofelijk veel zin in hebben. In dat maken. In dat in vraag stellen. En vooral in De Nwe Tijd.

*

De Nwe Tijd wil het centrum zijn van het hedendaags persoonlijk teksttheater. Diep geworteld in de stad, toonaangevend in heel het Nederlands taalgebied en met een duidelijke internationale ambitie.

We houden van werk waarin er niet iets gespeeld wordt, maar gespeeld wordt met iets.
Met standpunt, richting, inhoud en betekenis.
We houden van werk waarin er met taal een wereld wordt opgebouwd.
We houden van werk waarin de voorstelling zich niet afspeelt op het podium,
maar in de mentale ruimte tussen de performer en het publiek.
We houden van werk waarin theatraliteit ontstaat door de spanning tussen het reële en het irreële,
niet door het irreële zo reëel mogelijk te laten lijken.

De Nwe Tijd wil een kruispunt zijn. Waar literatuur en theater elkaar ontmoeten; artiesten en intellectuelen; het conservatorium en het werkveld; kinderen met een taalachterstand en professionele schrijvers; het gesprek van de dag en teksten van jaren terug.

De Nwe Tijd heeft geen randprogrammering. Omdat niet het theater centraal staat, maar de wereld. En alles wat we maken –van Heimat tot Opkras Kuit, van debatavond tot SchrijfSchool – is een persoonlijke en artistieke reflectie daarop.

We houden van het theater als plek.
Omdat je daar als publiek gezamenlijk een individuele ervaring hebt en individueel een gezamenlijke.

De Nwe Tijd maakt werk dat persoonlijk is en politiek. Waarin de stem van de enkeling zich staande moet houden in de stroom van de geschiedenis.

We houden van humor en poëzie omdat zij er voor zorgen dat het persoonlijke niet privé wordt en het politieke niet pamflettair. Zowel humor als poëzie hebben de kracht om, zoals Kundera zei, dat wat ze aanraken ambigu te maken.
We houden van meerduidigheid. Omdat we met de som van de verschillende standpunten de werkelijkheid dichter kunnen naderen.
We houden van weten dat de wereld meerduidig is – maar toch een standpunt innemen. Al is het maar om de som van meerstemmigheid te laten kloppen.

De Nwe Tijd maakt talig werk dat door de verbeelding en interpretatie van de toeschouwer emotioneel en zintuigelijk wordt. Dit levert niet zozeer theater in de klassieke zin van het woord op, maar eerder een theaterervaring. Theater is voor ons in eerste instantie een plek. Een plek waar het rationele emotioneel wordt en emoties inzichtelijk. Een plek waar je als publiek kunt denken: “ik begrijp het”. Met alle euforie en tristesse die daarmee gepaard kunnen gaan.